47. Over de Zentralstelle aan het eind van de Jan van Eijck is veel geschreven. Ook in combinatie met de Sichterheitsdienst aan de overkant.

In juli en augustus 1942 trokken de joden die wel gehoor gaven aan de oproepen in lange rijen langs de tafels in de gymnastiekzaal van de Zentralstelle. Sommigen probeerden onder deportatie uit te komen met ziekte-attesten of stukken die aantoonden dat zij werkten bij bedrijven die diensten verleenden aan de Wehrmacht. Ze kregen dan een Sperr: in hun persoonsbewijs kwam een stempel met de mededeling ‘Inhaber dieses Ausweis ist bis Weiteres vom Arbeitseinsatz freigestellt’. Bron: Kolfschooten.

In november 1942 beklimt de Joods slager Lou Wolf een uitbouw van de HBS aan het Adema van Scheltemaplein in een poging in contact te komen met zijn tante Rozet die daar wordt vastgehouden. Dat mislukt omdat hij wordt opgemerkt door een ‘wachthoudende SS-boef’. Hij weet tijdig weg te komen. Hij schrijft: ‘De nooit te vergeten taferelen die ik zag bij het beklimmen van de uitbouw wil ik, om de schandalige moffenpraktijken nog beter uit te laten komen, hier niet onvermeld laten. Een circa vierhonderd mensen lagen daar kriskras op de buitenplaats van de 5-jarige HBS Adema van Scheltemaplein op elkaar gepropt. Vrouwen, kinderen van alle leeftijden, mannen, allen lagen daar – de een beheerster dan de ander – hun zenuwen te verkroppen en hun galgenlot af te wachten. Moeders hun zuigelingen voedende, op de koude harde keistenen werden de schaapjes verse luiers omgeslagen, slapende wezens hingen met tientallen op de zeer weinige matrassen die hun per gratie gods werden toegemeten. Hongerige kinderen huilden waardoor de ouderen zich ook niet konden inhouden en al spoedig begon er een paniekstemming te heersen. Daar maakten de moffenbewakers snel een eind aan. Een barse snauw en het hele peloton bij elkaar geplaatsten kwam tot rust, althans zo leek het van buiten maar van binnen kookten ze allemaal, van groot tot klein.’ Bron: Wolf.

De Joodse verzetsman Jac. Van de Kar die als fietsjongen werkte voor de Expositur, kreeg een armband en een identiteitsbewijs waarmee hij de Zentralstelle in en uit kon lopen, ook ’s avonds en ‘s nachts. Hij en zijn collega’s van de Joodse Raad verzorgden de joden die er waren ondergebracht en haalden de mensen weg die toch uitstel van deportatie kregen. ‘Als er drie waren die eruit mochten, namen we er vijf of zes mee. Bij de wacht komend zeiden we dan dat ze freigestellt waren. Dat ging gelukkig altijd goed. We hoopten alleen dat de mensen die door ons weer uit het gebouw werden gehaald, inderdaad een onderduikadres hadden, anders ging het fout. Iedereen wilde wel weg, maar waar naar toe? Het gebeurde ook wel dat iemand gewoon de zaal uitliep, de wacht passeerde en zei dat hij bij de Joodse Raad werkte. Zo bevrijdde hij zichzelf dan.(-)Doordat we dekens, kleding en levensmiddelen met een bakfiets moesten aanvoeren, soms per auto of bakkerskar, kregen we meer contact met de opgehaalde mensen. Wanneer de bakfiets, auto of kar leeg was, gooiden we (als we de kans kregen) stro erin met vuile borden en dozen erbovenop. Daaronder verborgen we een paar mensen, die konden we er zo uitsmokkelen. We reden dan het gebouw uit en passeerden de wacht, gecontroleerd werden we niet, omdat we er officieel werkten. Hoewel we natuurlijk wisten, welke wacht goed oplette en welke niet.’ Bron: Kar.

De eerste vierduizend Joden die op zondag 5 juli 1942 werden opgeroepen voor tewerkstelling in Duitsland, alleen niet-Nederlandse Joden, moesten zich op het Adema van Scheltemaplein melden. Toen de opkomst tegenviel hielden de Duitsers een razzia in zuid. Zevenhonderd Joden werden opgepakt en opgesloten op de binnenplaats van de Zentralstelle. Omdat op den duur steeds minder Joden gevolg gaven aan de oproepen, bezorgde de politie vanaf september de oproepen aan huis en kregen de bewoners een half uur de tijd om te pakken. Vervolgens werden ze naar de Zentralstelle gebracht. Ze sliepen op stro in het gymnastieklokaal of op de binnenplaats. Via de Zentralstelle zijn achttienduizend Joden gedeporteerd.
Vanaf oktober 1942 werd de Hollandsche Schouwburg het deportatiecentrum, de Zentralstelle bleef het administratieve hart. Hier moesten bijvoorbeeld de stempels worden gehaald van de diverse Sperren die tijdelijk uitstel van deportatie boden. De avond voor de grote razzia van 20 juni 1943 werden alle medewerkers van de Aussenstelle en de Zentralstelle hier getrakteerd op een souper, waar hun de tot dan toe geheime plannen werden uitgelegd.
Na sluiting van de Hollandsche Schouwburg november 1943 werd de Zentralstelle opnieuw gebruikt als verzamelplaats. Wielek schreef over het gebouw: ‘Hier was alles nog wreder, nog SS-achtiger dan in de Joodse Schouwburg. Hoe vaak stond gedurende de hele nacht op de binnenplaats een verschrikte, zwijgende massa, zo opeengehoopt, dat niemand zich kon verroeren. Soms werd de stilte doorbroken door het gehuil van een baby, door het snikken van een vrouw. Zij allen waren zojuist uit hun woning gehaald. Hun uitstel was afgelopen, of hun ziekte-attest niet meer geldig. Zij stonden daar, de regen plaste op hen neer, en zij wachtten, waarop?’
In het gebouw was ook de Hausraterfassungsstelle gevestigd waar de sleutels werden ingeleverd van de huizen die verzegeld waren nadat de Joodse bewoners daar waren weggehaald. Vervolgens werden daar de kostbaarheden uit geroofd en naar Duitsland gebracht. Na de laatste grote razzia van 1943 werd het personeelsbestand ingekrompen en het gebouw werd daarna voornamelijk gebruikt als archief en eetzaal van de Sipo-SD dat huisde in de voormalige school tegenover de Zentralstelle. Op 26 november 1944 werd de Zentralstelle getroffen bij het bombardement dat vooral bedoeld was voor de Sipo-SD aan de overkant. Bron: Stigter, ze citeert het boek ‘De oorlog die Hitler won’ van H. Wielek.
De SD, Sichterheitsdienst – geheime inlichtingendienst – en de Sipo, Sichterheitspolizei, vormden samen de Duitse politieke recherche. De SD hield zich vooral bezig met de deportatie van Joden en het opsporen en vermoorden van tegenstanders van het regime. Bron: OB.
Aan het Gerrit van der Veencollege tegenover het Adema van Scheltemaplein hangt een gedenkplaat over deze luchtaanval. Er zijn toen ook veertig woonhuizen vernield waarbij 39 mensen op slag dood waren. In 1957 werd aan het Gerrit van der Veencollege een gedenksteen aangebracht ter herinnering aan de ruim 50 slachtoffers van dit bombardement. Bron: JA en Wikipedia, geraadpleegd 14-11-2023.

Uit het boek De laatste Huzaar: ‘Met zonsopgang werd ik echter gewekt door het denderende geraas van een zéér laagvliegende lichte bommenwerper van de RAF, die twee raketbommen afvuurde, naar het leek rechtstreeks mijn raam in [Michelangelostraat], maar die in feite tien meter over het dak raasden en waarschijnlijk het schoolgebouw aan de Euterperstraat waar de Gestapo en SD gevestigd waren, troffen. Even later hoorde ik een tweetal gewone bommen ontploffen.(-)Ik waarschuwde de drie anderen [van de ordedienst Binnenlandse Strijdkrachten] die in ons gebouw woonden en we reden volledig uitgerust met onze brancard en tassen naar de Euterperstraat en boden daar onze hulp aan aan de verwarde en gedesoriënteerd rondrennende Duitsers, die probeerden hun eigendommen uit de brandende gebouwen te redden. De SD-commandant Blumenthal was zeer dankbaar voor de hulp van een van ons, die zijn schilderijenverzameling veilig uit het huis hielp brengen…en ongezien twee pistolen in een doos met een kaartendossier jatte! Wij slaagden erin wat brandbommetjes in archieven te plaatsen maar werden met onze brancard door een SD’er weggeroepen naar de stoep van een tehuis voor ouden van dagen, dat ook was getroffen en half in puin lag.(-)De doos met het kaartendossier, die door de man die Blumenthal ‘geholpen’ had, was gestolen, bevatten namelijk ontvangstbewijzen van degenen die voor een miezerige twintig gulden ondergedoken Joden aan de Gestapo hadden verraden. Hierdoor konden deze handlangers van de Holocaust na de oorlog veroordeeld worden.’ Bron: Renterghem.
Tegenover de Zentralstelle in de Euterperstraat, in wat nu de Gerrit van der Veenstraat is, stond de gemeentelijke HBS voor meisjes. Juli 1940 werd de school gevorderd en in gebruik genomen door de Sicherheitspolizei (Sipo) en de Sichterheitsdienst (SD). Volgens Clara Asscher in haar boek ‘Danseres zonder benen’ waren de martelingen die de gevangenen daar ondergingen in de Jan van Eijkstraat goed te horen. ‘De kreten en de schreeuwen(-)drongen vooral ’s nachts, ononderbroken tot hen door.’ Op 26 november 1944 is de school gebombardeerd door 24 Typhoons (vliegtuigen) van de RAF. De RAF was tegen het bombardement omdat het doel middenin een woonwijk lag maar na aandringen van prins Bernhard werd het toch uitgevoerd. Er vielen ongeveer 60 doden onder wie een aantal onderduikers en vier SD’ers. Er werden veertig woningen verwoest in de Euterperstraat, de Memlingstraat en de Anthonie van Dijkstraat. Bron: Stigter.

‘(-)de Euterperstraat in oud-zuid. Daar zit, in een gevorderde school, recht tegenover de Zentralstelle für jüdische Auswanderung, de Sichterheitsdienst. Het is een beruchte plek, menig Amsterdammer fietst er in een grote boog omheen. Op de eerste verdieping, waar nu de rectorskamer is van het G.J. van der Veencollege, zetelt de chef van de SD, Willy Lages. En in de kelder zijn cellen waar zich dagelijks gruwelijkheden afspelen, want de Sichterheitsdienst schuwt geen enkel middel om informatie uit gevangenen te persen. Veel details over wat er gebeurd is zijn echter niet bekend, want het percentage overlevenden van die kelder is uiterst gering. Vrijwel alle tijdelijke bewoners werden als strafgeval naar de kampen afgevoerd, en hadden op grond daarvan slechts een minimale kans op overleven.’ Bron: Liempt.