16-boven. Fragmenten uit het dagboek van onderduiker David Kukenheim.
Het dagboek van Davy Koekenheim (David Kukenheim) begint in augustus 1939; in februari 1941 komt voor het eerst de jacht op Joden aan de orde. Juni 1942 krijgt hij een oproep om gekeurd te worden voor werk in Duitsland. Hij wordt afgekeurd, maar voelt zich toch niet veilig en zoekt een schuilplaats, maar niemand weet iets. Die zomer trouwt hij met Ro Voet en dan, op 21 juli, krijgt hij als verjaardagscadeau van een vriend ‘een veilige schuilplaats voor Deef en Rootje’. Voorwaarde was dat zij zich financieel konden redden, de vriend zorgt voor bonkaarten. Donderdagavond half elf moeten zij zich vervoegen achter het Van Heutz-monument. Zo begint op 23 juli 1942 voor Davy en Ro Koekenheim de onderduik in de Jan van Eijckstraat 16-boven, tegenover de Joodse Raad. Davy is dan 27 en Rozette zoals ze voluit heet 22 jaar.
De ontvangst door Mevrouw O. zoals Davy haar noemt in zijn dagboek, is heel vriendelijk. Dan vraagt ze aan Ro: U bent toch niet in verwachting? Anders is het hopeloos. ‘Dat moest ik natuurlijk even weten. Van Mijnheer heb ik al gehoord, dat de financiën ook in orde zijn. Ik wil er geen cent aan verdienen, maar bijleggen zou ik op den duur niet volhouden. En de kosten zijn erg hoog omdat alles buiten de bon moet. Dan is dus alles verder voor elkaar. Je bent helemaal vrij in je doen en laten, alleen de deur kom je niet uit.’
Koekenheim beschrijft het huis. Na de voordeur leidt een trap naar de tweede verdieping. Daar zijn de zitkamers en de keuken. Op de derde verdieping aan de straatkant een groot kantoor, daarnaast de kamer van tienerdochter Hetty. ‘Achter een mooie slaapkamer boven de salon gelegen en eveneens voorzien van openslaande deuren. Deze geven toegang tot de waranda, waaraan beneden de keuken en boven een vertrek van zoonlief, een HBS’er van veertien jaar, grenst. Bovendien tussen kantoor en slaapkamer nog een ruime badkamer.’ Er is een vierde etage, een ruime zolder ‘met daaraan vast, gescheiden door een deur, een aparte kofferkamer. Aan de achterzijde ligt onze kamer, voorzien van een groot tweepersoonsbed, een tafel, een paar stoelen en twee ramen die dusdanig hoog geplaatst zijn, dat niemand ons kan zien.’
Ze spreken af dat als er gebeld wordt, Davy en Ro de trap opsluipen en blijven luisteren of het nodig is door te lopen naar hun eigen kamer. ‘Voor de gewone leveranciers als bakker, slager (tegenwoordig geen gewone meer) en melkboer is doorlopen niet nodig.’ Ro helpt in de huishouding ‘en ik ook, voor zover een man in de huishouding tenminste kan helpen, zonder in de weg te lopen.’ Bij onraad willen ze via het platte dak op goed geluk ergens naar binnen gaan, maar bij nader inzien vinden ze dat toch gevaarlijk. Dan ontdekken ze dat boven de zolder nog een vliering ligt, een vijfde etage dus. ‘Zo goed verborgen, dat zij eerst later aan de familie is opgevallen.’ Via een stapel koffers in de kofferkamer wurmen ze zich door een gat dat met een eternietplaat wordt afgesloten ‘en niemand kan maar enigszins vermoeden, dat het eens een toegang tot een vliering was(-). Het komt er nu op aan, dusdanig te oefenen, dat wij bij alarm van de bel, via trapsgewijs opgestapelde koffers het luik kunnen opdrukken, naar binnenglippen, en het luik weer zacht sluiten.’
Koekenheim schrijft over de dagelijkse bezigheden. Hij klust, speelt piano, studeert handelskennis voor zijn middenstandsdiploma-confectie en met z’n allen spelen ze bridge. Als het mooi weer is gaan Dave en Ro zonnebaden op het balkon van Hetty’s kamer aan de voorkant van het huis. ‘Plat op de buik over de drempel van de openslaande deuren(-). Van voren beschermd door de vrij hoge stenen voorwand, opzij door de uitgebouwde muren(-). Het aardige is, dat wij duidelijk de mensen op straat kunnen horen praten. Nog altijd is er een grote loop bij de J.R.’.
Op 17 september meldt Davy meldt dat twee huizen naast hen het gezin van oogarts Pinkhof zich heeft vergast. ‘Het dienstmeisje rook het al, nog voor zij bemerkte dat er niet werd opengedaan en stond te huilen voor de deur.’ Diezelfde tijd besluiten ze op de vliering te gaan slapen omdat er zoveel huiszoekingen plaatsvinden. Daar horen ze pas goed hoe druk het is bij de Joodse Raad. 3 oktober 1942: ‘Met tientallen tegelijk voerden de auto’s waaronder zelfs grote verhuiswagens van Puls, de Joden aan. Gejank, geklaag en geschreeuw. Huilende kinderen, brullende militairen.’
Vrij snel doemen binnenshuis ook problemen op. Tienerdochter Hetty wordt ‘steeds onhebbelijker’ en dreigt haar moeder: ‘Pas op, loeder, ik geef je aan.’ Ze wil bij de Jeugdstorm, zegt ze, waarop haar moeder reageert met ‘Ga, ze kunnen veel mensen gebruiken.’ Bij een uitbarsting later: ‘(-)dat ons verblijf hier al aan dertien mensen bekend was en dat wij tot dat soort behoren, dat al eeuwen bekend staat voor liegen en bedriegen.’ Mijnheer O. wil een ander adres zoeken voor zijn onderduikers, Mevrouw denkt dat het zo’n vaart niet loopt. Na een paar maanden is het ‘t jonge echtpaar wel duidelijk dat onderduiken niet meevalt. ‘Het gevoel van afhankelijkheid is soms zo groot dat we er beslist down van worden. En met de narigheid van thuis erbij [het slechte nieuws over hun familieleden] is het moeilijk om niet neerslachtig te worden. Wat hebben wij soms een vreselijk verlangen om op straat even te wandelen.’
Ze maken zich ernstige zorgen over het thuisfront. ‘Grootvader is ook al weggehaald en misschien al dood. Het is een smeerige bende op het ogenblik.’ En dan zijn er nog de gewone problemen. Op een nacht horen ze verdacht kraken, Mevrouw O. denkt aan ratten. Ze halen de vliering leeg en vinden niets. Later die dag stort een deel van het plafond in en ligt de vloer bezaaid met gips en riet. Dave kan weer aan de slag. Op een ander moment is er lekkage op de vliering en moet er een loodgieter komen. Dus eerst alle bewijsstukken van hun aanwezigheid wegruimen. De buurvrouw van beneden toont argwaan. Ze hoorde boven haar hoofd lopen toen ze dacht dat er niemand thuis was. Vanaf dat moment lopen ze niet meer door het huis als de familie afwezig is en zullen ze ook de wc niet doortrekken.
November 1942 komen er twee lotgenoten bij. Het echtpaar Da Silva van ongeveer 60 jaar uit een villa in Arnhem. Het echtpaar eet op ‘kantoor’ en Dave obert. Maar dan. Een paar dagen later wordt mevrouw Da Silva getroffen door een beroerte. Dave’s broer Leo, gemengd gehuwd dus voorlopig veilig, is arts en komt elke dag langs. Mevrouw moet volledig verpleegd worden. Ze is halfzijdig verlamd en laat alles lopen. De kamer van zoon Loek wordt ziekenboeg maar het echtpaar snurkt zo erg dat het beneden te horen is. Daarom moeten zij naar boven. ‘Leo pakt haar op maar ze is toch moeilijk op de vliering te krijgen.’
Eind november 1942 gaat Hetty het huis uit; Mijnheer O. krijgt een oproep voor Duitsland. Mevrouw O. probeert haar man opgenomen te krijgen in de Valeriuskliniek. Ze spreekt met de zenuwarts over de ‘angstaanjagende woedeaanvallen’ van haar man. ’Hierop vroeg de arts, of hij de boel wel eens stukgooide. Ja, herinnerde Mevrouw zich, heel vaak zelfs van de week nog smeet hij de deksel van de botervloot aan gruzelementen. Wanneer hij maandag wordt opgenomen, hoe denkt u daarover? Dat is te laat, riep Mevr. verschrikt uit, denkend aan de oproep, ik ben doodsbang dat hij maandagmorgen weer zo’n vreselijke woede-uitval krijgt. Dit begreep de dokter volkomen en besloot tot opname morgen. Telefonisch besprak hij het geval met de arts van de Val. kliniek. Een spoedgeval, zei hij, waarschijnlijk een geval voor zaal P.’ Na een maand was O. weer thuis.
Ergens begin december gilt mevrouw Da Silva de hele boel bij elkaar. De volgende dag vragen de buren of mevrouw O. dat geschreeuw ook gehoord heeft. Ja, zei ze, ik denk dat het de doofstomme kinderen van hiernaast zijn. Vaste onderwerpen voor Dave Koekenheim zijn de voortgang van de oorlog, het eten, de voedselprijzen, de kou in de winter als ze boven moeten blijven omdat er visite is. Hij schrijft ook over verjaardagen, Sinterklaas, kerst. Elk feestje wordt in het onderduikhuis gevierd. Er zijn altijd cadeautjes en extra lekker eten.
Met vier onderduikers in huis is er veel werk. Vooral Ro levert haar deel, ook in de verzorging van mevrouw Da Silva. Dave helpt met aardappels schillen en vaatwassen, maar de Da Silva’s doen niets, ook niet als mevrouw is opgeknapt. Er komt een uitbarsting. De Da Silva’s verwachten een pensionbehandeling, schrijft Dave ‘maar langzamerhand zal het hen toch wel duidelijk worden, dat het doodgewoon ordinair onderduiken is’.
Op 26 februari 1943 komt er een nieuwe onderduiker: Hans Spiro, 47 jaar. Opnieuw is er weer sprake van onenigheid over de werkverdeling. Er volgt een gesprek. ‘Hans: wilt u er een werkkamp van maken? Mevrouw O.: ik heb vijf gasten en niet drie en twee om te bedienen.’ Uit het dagboek blijkt dat Mevrouw O. haar woordje meestal wel klaar heeft. Dave is aanvankelijk vol lof over haar. September 1942: ‘…goed humeur, groot optimisme, vlotte alles beredderende vrouw, eigenwijs, handig en praktisch, opofferend’. Later vindt hij haar regelmatig prikkelbaar. 29 april 1943: ‘Vandaag hebben we hoofdzakelijk doorgebracht met ruzie maken.’ Intussen gaat het volgens hem met zoon Loek ook niet goed.
De onderduikers lopen zachtjes, praten zachtjes vooral ‘s avonds, ze kijken of de gordijnen goed dicht zijn als ze de zitkamer ingaan. Het echtpaar Da Silva is altijd op de vliering omdat zij niet makkelijk heen en weer kunnen. Als de bel gaat, trekken de onderduikers zich terug op zolder. Er is een speciaal belletje beneden bij de voordeur. Als lang wordt gedrukt betekent het alarm en gaat iedereen naar de vliering. Twee keer kort is: oké.
Juni 1943 komen er nieuwe onderduikers bij: het echtpaar Wafelman, Ru en Ep. Hij is leraar Frans en werkte bij Joodse Raad. ‘Het is gezelliger met de Wafellui.’ Zondagavond 19 juni wordt er ‘s avonds aangebeld. Ze zitten met tien man beneden en er is geen wegkomen aan. Gelukkig is het de wasman. Een dag later is er huiszoeking en dan zitten alle onderduikers op de vliering. De Duitsers kijken goed rond in de kofferkamer maar zien niets verdachts. We hadden geluk, schrijft Dave, er zijn vandaag vijfduizend Joden opgehaald van wie er 1500 ondergedoken zaten.
De spanningen blijven. Juli 1943: ‘Hevige twist geweest tussen Mevrouw O. en de Wafelmannen om een kleinigheid.’ Een paar dagen later wordt het uitgepraat. Dave en Ro krijgen Franse les van Ru en fantaseren over de periode na de oorlog. 29 september 1943: ‘Vanmorgen is aan de overkant de gehele Joodse Raad leeggehaald. Dit gebeurde om negen uur door een groot aantal groene politie. Gedurende die tijd waren wij natuurlijk volledig op alarm ingesteld, daar ook enkele omliggende huizen werden doorzocht. Hier zijn ze gelukkig niet geweest.’
17 oktober 1943 komt er weer iemand bij: de zus van Ep. Naast het rustbed van heer Da Silva komt een harmonicabed voor zijn vrouw. Op haar bed slaapt dan nu mevrouw Van de Beugel of wel Belitje. Ro en Ru zijn aan de valeriaan voor de zenuwen. ‘Ikzelf suf en steeds slapen. Allemaal onderduikziekte.’ 30 oktober 1943: ‘Ons hele leven wordt hier beheerst door de radioberichten(-). Mevrouw sleept zich een ongeluk om de grote hoeveelheid groente en andere levensmiddelen in huis te krijgen.’ Voor haar gezin van vier (Hetty is weer thuis) en acht onderduikers. Broer Leo houdt spreekuur. Ro is overspannen en krijgt een slaapkuur van drie dagen.
Ondanks alles wordt trouw Sinterklaas gevierd en doen ze de hele kerst spelletjes. 6 januari 1944: ‘1 maart is ons geld op. Leo is akkoord dat we het geld gebruiken dat wij als briefjes van 100 hebben moeten inleveren dan zijn we tot october-november gered.’ De spanning loopt weer eens hoog op en Dave vertrouwt zijn dagboek toe op 31 januari 1944: ‘Bang voor gevaar of iets dergelijks zijn we niet meer. Polen zal wel meevallen en anders is er nog niets aan te doen. We weten nu dat onderduiken iets heel ergs is.’
Februari 1944 biedt Hetty haar excuses aan voor alles wat ze ooit gezegd heeft. Ze heeft het ‘nooit gemeend maar het zich in kwaadheid laten ontvallen.’ In juli gaat zoon Loek naar een inrichting voor lastige scholieren in Wapenveld. Ro staat de hele dag in de keuken. Vanaf 22 juli 1944 is het dagboek met de hand geschreven – het voorgaande was getypt. Dave schrijft in een brief aan mevrouw O. ‘We zijn op onnavolgbare wijze verzorgd. Wij van onze kant hebben steeds geprobeerd om uw zware taak zoveel mogelijk te verlichten, begrepen of onbegrepen. Onbegrepen vooral de laatste tijd!’ en hij biedt zijn excuses aan voor een onbeheerste driftbui. Een paar dagen later is de onvrede uitgesproken en is alles weer in orde. Op 16 augustus 1944 meldt hij een vlooienplaag. Dan houdt het dagboek abrupt op met als laatste mededeling: ‘Dat we de radioberichten geregeld kunnen beluisteren is van onschatbare waarde. Dit is vaak het enige wat ons er nog een beetje bovenop houdt.’
Achterin het dagboek zijn allerlei knipsels geplakt. Daarbij een briefje met de omineuze tekst: ’Zeg ouwe, je leeft nog steeds met veel Jooden in je huis. Het komt op je eigen hooft neer. NSB.’ Wat en hoe, is verder onduidelijk. Er zijn ook de brieven ingeplakt die David en Ro na de oorlog ontvingen van het ‘Roode Kruis afwikkelingsbureau concentratiekampen’ waarin van het ene na het andere familielid wordt gemeld dat die is overleden in Auschwitz of Sobibor.
Aan het eind is een knipsel uit dagblad Trouw ingeplakt. In 1973 kreeg mevrouw Overberg in Israël een zilveren medaille met een ‘oorkonde van verdienste aan het joodse volk bewezen.’ Haar man was toen al overleden en ze is die medaille gaan halen met Ro Koekenheim. Ze zegt in dat artikel: ‘Het is – misschien zeg je dat altijd achteraf – een prachtige tijd geweest.’ Ze hadden drie Joodse echtparen verstopt en twee alleenstaanden, tot ze op straat werd aangesproken. ‘U heeft geloof ik meer mensen in huis dan alleen uw gezinsleden? Ik zei: Hoe komt u daarbij, u fantaseert.’ Maar het risico werd te groot en de onderduikers werden elders overgebracht. Op twee na, die wilden niet weg. Binnen een paar weken had ze weer twee nieuwe onderduikers erbij. En dan was er nog haar neef, een SS’er die aan de deur kwam: ‘Tante ik ben gedeserteerd, kan ik bij u onderduiken?’ Ze zei: ‘Geef me je revolver’ en hij moest heel nauwgezet haar richtlijnen opvolgen. Na de oorlog heeft ze hem aangegeven. De onderduikers deden een goed woordje voor hem.
David en Rozette zijn vanaf de Jan van Eijckstraat nog even, ongeveer twee weken, ergens in west ondergedoken bij een Duitse vrouw en haar Joodse man. Daarna hebben ze onder de namen Dick Koremans en Rie van Engelen met hun vervalste papieren in de openbaarheid geleefd in de Nicolaas Maesstraat en zijn zo de rest van de oorlog doorgekomen. David Koekenheim overleed in 2014, bijna honderd jaar oud, Ro Koekenheim-Voet overleed in 2017. De familie heet overigens Kukenheim maar die schrijfwijze werd door henzelf en anderen regelmatig vernederlandst naar Koekenheim.
Bronnen: Dagboek Kukenheim/Koekenheim, geraadpleegd in archief Collectie Joods Historisch Museum nr D017652. Dagboek van Davy (David) Kukenheim bijgehouden tussen 28 augustus 1939 en 16 augustus 1944, Trouw 13 april 1973, gesprek met zonen Leo en Ruben Kukenheim. Samenvatting MH.