Jan van Eijckstraat 20

1940-1945 Jan van Eijckstraat 20-I-II

Drie voordeuren: rechts huis, midden 2hoog, links 1hoog.

20-huis

Praktijk en woning van oogarts Jacob Pinkhof. Hij pleegde samen met zijn vrouw Branca Asscher en hun kinderen Herman, Rebecca en Adele zelfmoord op 19 september 1942. ‘Hij woonde tegenover het Duitse hoofdkwartier,’ schreef zijn zus Clara Asscher-Pinkhof in haar memoires, ’waar dag en nacht overvalwagens voorreden om hun geroofde mensenlading uit te braken. De kreten en de schreeuwen, van mishandelde en mishandelaar, drongen – vooral ’s nachts – ononderbroken tot hen door. Als er toch nog Joden werden vrijgelaten, vonden ze toevlucht bij het gezin van mijn broer. Nacht na nacht.’ Na de dood van de familie werd het huis waarschijnlijk betrokken door de Duitsers Kurt Döring en Erich Viebahn werkzaam bij de Sipo-SD in de Euterperstraat. Bron: Stigter.

Branca Pinkhof-Asscher, Amsterdam 1901 – Amsterdam 1942

Jacob Pinkhof, arts, Amsterdam 1895 – Amsterdam 1942

Herman Pinkhof, Amsterdam 1928 – Amsterdam 1942

Rebecca Roza Pinkhof, Amsterdam 1930 – Amsterdam 1942

Adele Sophie Pinkhof, Amsterdam 1931 – Amsterdam 1942

Jacob Pinkhof trouwde in 1926 met Branca Asscher. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Herman (Menachem), Rebekka Roza (ook: Rivka Soshanna) en Adele Sophie (Ada). In september 1942 maakten zij een einde aan hun leven door middel van lichtgasintoxicatie. De gezinsleden zijn begraven op de joodse begraafplaats in Muiderberg.
Jacob Pinkhof studeerde eerst farmacie en later geneeskunde in Amsterdam. Hij promoveerde in 1919 in Amsterdam aan de faculteit wis- en natuurkunde op een proefschrift ‘Over de toepassing der electrometrische titraties’. In 1924 legde hij het artsexamen af. Jacob Pinkhof specialiseerde zich in de oogheelkunde. Hij vestigde zich als specialist op Jan van Eijckstraat 20 en hield tevens praktijk in de Pretoriusstraat en op het Daniël Willinkplein. Hij is de auteur van de ‘Berieth Kodesj, Handleiding tot de kennis der voorschriften omtrent de besnijdenis’. Bron: JM, J.H. Coppenhagen, Anafiem Gedoe‘iem. Overleden joodse artsen uit Nederland 1940-1945, Rotterdam 2000. Zie ook: NIOD, Archief Joodse Raad, doos 36d, brief 23 september 1942.

Jacob Pinkhof was er een van acht kinderen. Zijn moeder Adeline Pinkhof-de Beer overleefde de oorlog, vader Hermanus overleed in kamp Westerbork. Meijer (1892), Sallie (1893), Leonard (1898) en Jozef (1906) overleefden de oorlog evenmin. Zus Clara (1896), de bekende schrijfster, kwam vrij uit Bergen-Belsen en mocht naar Palestina. Zus Sophie (1900) was in 1916 al daarheen vertrokken. Ook zus Marianne (1903) heeft de oorlog overleefd. Bron: JM, maxvandam.info/humo-gen/gezin/humo9_/F21056/I56971/

Fragmenten uit ‘Danseres zonder benen’ van Clara Asscher-Pinkhof over haar broer en zijn gezin.

Philip Coppenhagen, Amsterdam 1878 – Haifa 1944

Philip Coppenhagen was een zoon van onderwijzer Isaac Coppenhagen en Schoontje Coezijn. Hij werd al op jonge leeftijd zionist. Hij studeerde aan het Nederlands Israëlitisch Seminarium. In 1918 werd hij rabbijn van de Nederlands Israëlitisch Hoofdsynagoge in Amsterdam. In 1941 werd hem vanwege gezondheidsredenen eervol ontslag verleend. Coppenhagen werd gedeporteerd naar Bergen-Belsen. Via het enige uitwisselingtransport met Duitse krijgsgevangenen dat daadwerkelijk plaatsvond, wist hij Palestina te bereiken. In Haifa is hij alsnog aan de gevolgen van de oorlog bezweken. Bron: JM.

Hij overleed kort na zijn aankomst uit Bergen-Belsen, te Haifa in juli 1944. Zijn partner heeft de oorlog overleefd. Bron: JM, Joods Historisch Museum.

Philip Coppenhagen behoorde tot het “222” Transport dat in juni 1944 plaatsvond. Het was het enige uitwisselingstransport vanuit Bergen-Belsen naar het toenmalige Palestina. Bron: JM, toevoeging van een bezoeker van de website.

Juni 1944 werd een groep van 222 Joodse gevangenen uit Bergen-Belsen vrijgelaten en naar Palestina gestuurd. De Nazi’s gebruikten ze als ruilmiddel tegen een even grote groep Duitse Tempeliers die oorspronkelijk uit Würtenberg kwam en zich sinds 1880 in Palestina had gevestigd. Het ging voornamelijk om vrouwen en kinderen want de mannen waren door de Britse regering naar Australië overgebracht. Bij gebrek aan Palestijnse Joden – de meesten die in Europa terecht gekomen waren, waren toen al vermoord – kwamen Nederlandse Joden met familie in Palestina voor registratie op de uitruillijst in aanmerking. Familieleden die in Palestina woonden, stuurden uitwisselingscertificaten. Alleen zionisten en rabbijnen en hun families met verwanten in Palestina konden op de lijst geplaatst worden. Bron: JA.